laesie
- lae·sie
- In de betekenis van ‘kwetsing’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1565.[1]
- Leenwoord uit Latijn laesio ‘kwetsing; beschadiging, benadeling’
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | laesie | laesies |
verkleinwoord | laesietje | laesietjes |
de laesie v
- (medisch) beschadiging van het weefsel in een organisme, die doorgaans het gevolg is van ziekte of lichamelijke verwonding
- Door het ongeluk liep hij een laesie op.
- (juridisch) (verouderd) benadeling
1. beschadiging van het weefsel in een organisme
- Het woord laesie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "laesie" herkend door:
69 % | van de Nederlanders; |
49 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "laesie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be