• be·na·de·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord benadeling benadelingen
verkleinwoord benadelinkje benadelinkjes

de benadelingv

  1. het ondervonden verlies of nadeel
    • De benadeling van de supporters was niet in goede aarde gevallen. 
  2. (juridisch) aanzienlijk onevenwicht tussen de wederzijds bedongen prestaties in het kader van een wederkerige overeenkomst.
  • [2] (juridisch Latijn) laesio enormis