kook
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kook
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kook | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- de toestand van koken [4]
- Breng de aardappelen nu aan de kook
Werkwoord
vervoeging van |
---|
koken |
kook
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koken
- Ik kook.
- gebiedende wijs van koken
- Kook!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van koken
- Kook je?
Afgeleide begrippen
|
Gangbaarheid
- Het woord kook staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "kook" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |