Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kook·ploeg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kookploeg kookploegen
verkleinwoord kookploegje kookploegjes

Zelfstandig naamwoord

de kookploegv / m

  1. groep mensen die (een deel van) een maaltijd bereidt
    • Na een welkomstwoord op het veld gingen deelnemers aan de dis. Geen standaard menu, maar een door vijf kookploegen bereid diner met gerechten uit allerlei landen. Onder meer Heracles Almelo en De Klup Twente stelden een kookploeg beschikbaar.[1] 
    • Vrijwilligers van de kookploeg hebben de afgelopen maand overuren gedraaid in de keukens van het kasteel om christmascake en walnotentaarten te bakken. "We zijn blij als er zaterdag nog wat van over is", zegt Jet Schadd van de Stichting Twickel. "Ze vliegen weg."[2] 
    • Het ene team vormt sneller een eenheid dan het andere. Bij het ene klatert een applaus voor de jonge kookploeg, terwijl het andere nogmaals de schuiltent overeind probeert te krijgen.[3] 

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Tubantia 13-10-16, Integratiediner bij Heracles Almelo goed bezocht
  2. Tubantia Filelopen hoeft niet op Twickel Integratiediner bij Heracles Almelo goed bezocht
  3. Reformatorisch Dagblad Gijsbert Wolvers 01-11-2016 Vader-zoonsurvival zorgt voor avontuurlijke en geestelijke band
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be