Nederlands

 
kookketel
Uitspraak
Woordafbreking
  • kook·ke·tel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kookketel kookketels
verkleinwoord kookketeltje kookketeltjes

Zelfstandig naamwoord

de kookketelm

  1. metalen vat waarin men een vloeistof kan verhitten
     De waarheid was geen boek meer maar een machine; het ventiel van zijn lippen ging al weer open onder het begrip dat als sissende stoom naar buiten brak uit de kookketel van zijn geest.[2]
     Agenten vielen ook binnen bij een garagebox in Groenekan, in Utrecht. Daar stonden jerrycans met duizenden liters chemicaliën en onder meer een grote kookketel die gebruikt wordt bij de productie van drugs.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid


Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Gewassen vlees”   (2014), Em. Querido's Uitgeverij  , ISBN 9789021436173
  3.   Weblink bron “Politie vindt grote hoeveelheid crystal meth bij invallen” (09-10-2020), NOS