Nederlands

 
kooktoestel
Uitspraak
Woordafbreking
  • kook·toe·stel
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord kooktoestel kooktoestellen
verkleinwoord kooktoestelletje kooktoestelletjes

Zelfstandig naamwoord

kooktoestel o [1]

  1. (kookkunst) een toestel waarop een pan geplaatst kan worden om via verwarming van de pan de inhoud op te warmen, te koken of te bakken
     In de caravan stonden een kooktoestel op flessengas, een paar pannen en een koekenpan.[2]
     Het echtpaar verbleef met een motorgezelschap op de camping. De koolmonoxide kwam uit hun kooktoestel, dat ze gebruikten om de tent warm te maken.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten en Jasper Popma)
    “Zweedse laarzen” (2015), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044535723
  3.   Weblink bron “Echtpaar gestikt in tentje Neede” (13-10-2012), NOS