• klop
enkelvoud meervoud
naamwoord klop kloppen
verkleinwoord klopje klopjes

de klopm [3] [4]

  1. hoorbare slag
  2. nederlaag of pak slaag
vervoeging van
kloppen

klop

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kloppen
    • Ik klop. 
  2. gebiedende wijs van kloppen
    • Klop! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kloppen
    • Klop je? 

klop

  1. het geluid dat ontstaat door met een vingergewricht tegen een hard oppervlak te tikken
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]


stamtijd
infinitief voltooid
deelwoord
klop
geklop
volledig

klop

  1. kloppen
    «Ek het geklop aan 'n deur in 'n donker straat agter die teater.»
    Ik klopte op een deur in een donkele straat achter het theater.