Nederlands

 
1. vissenkop, 2. baarddraad, 3. neus, 4. kieuwen met kieuwspleet, 5. borstvin, 6. rugvin/vetvin, 7. staartvin, 8. zijlijn, 9. anaalvin, 10. ?, 11. buikvin/zijvin, 12. staartwortel.
Bek: bovenstandig, eindstandig, onderstandig.
Uitspraak
Woordafbreking
  • kieuw
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘ademhalingsorgaan van vis’ voor het eerst aangetroffen in 1599 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord kieuw kieuwen
verkleinwoord kieuwtje kieuwtjes

Zelfstandig naamwoord

de kieuwv / m

  1. (zoötomie) ademhalingsorgaan van vele in water levende dieren
    • Bij de meeste vissen zijn de kieuwen door kieuwdeksels bedekt, maar bij de larven van kikkers en salamanders zijn ze vaak uitwendig waar te nemen. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen