[A] Een stukje kif.
  • kief
[A]+[B] enkelvoud meervoud
naamwoord kief -
verkleinwoord - -

[A] de kiefm

  1. (verouderd) goedkoop roesmiddel gemaakt uit delen van vrouwelijke hennepplanten Cannabis sativa  , dat meestal vermengd met tabak wordt gerookt
     Het Marseille dat Dridi ons in Bye-Bye voorschotelt maakt pas echt aanspraak op de benaming 'narco-état'; toen soft drugs nog 'kief' heetten, was Noord-Afrika de vanzelfsprekende herkomst.[4]

[B] de kiefm

  1. buitenechtelijk kind (alleen in onderstaande uitdrukking)
    • Waarom zou ik zuinig leven, nu ik noch kind noch kief heb? 
  • [2] kind noch kief hebben
    in het geheel geen nageslacht hebben
31 % van de Nederlanders;
34 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. kraai op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Cock, A. de
    “Spreekwoorden en zegswijzen : afkomstig van oude gebruiken en volkszeden” (1905), A. Hoste, Gent, p. 147
  4.   Weblink bron
    Hans Beerekamp
    “Oma in leunstoel op een plak hasj in de drugsstaat Marseille” (1 juni 1996) op nrc.nl  
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


enkelvoud meervoud
naamwoord kief kiewe
verkleinwoord kiefie kiefies

kief

  1. (zoötomie) kieuw