1. Wat hasjiesj, verkocht in Amsterdam.
  • ha·sjiesj
enkelvoud meervoud
naamwoord hasjiesj -
verkleinwoord - -

de hasjiesjm

  1. (maatschappij), softdrug, bereid uit ingedikt sap van gedroogde en fijngestampte vrouwelijke hennepbloemen met een hoog gehalte aan het werkzame bestanddeel THC
     Somaz’ vader is gebruiker én handelaar en gaf haar op haar elfde haar eerste hasjiesj.[3]
      Het eerste noemen die Ægyptenaren Assis, 'twelc is poyer van Kennep ofte Hennepbladeren, met water tot een pasta ofte deegh ghemaeckt, daer af zy vijf ofte meer stucxkens eten, so groot als Castanien, van't welcke de ghene die sulcks ghegheten hebben, een ure daernae niet anders worden dan of zy droncken waren, met ontsinnigheyt; (…)[4]
73 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. hasjiesj op website: Etymologiebank.nl
  3.   Weblink bron
    Carolien Roelants
    “Een verslaafde in elke Iraanse familie Ook in Iran zijn verslaafden patiënten” (8 oktober 2007) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    Jan Huygen van Linschoten   & Bernardus Paludanus(ps. van Berent ten Broecke)
    “Itinerario, voyage ofte schipvaert van Jan Huygen van Linschoten, naer Oost ofte Portugaels Indien” (1596), Claesz, Cornelis, Amsterdam
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be