De Polen worden gekerstend op een schilderij van Jan Matejko.
  • ker·ste·nen
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘dopen’ voor het eerst aangetroffen in 1324 [1]
  • Werkwoordelijke afleiding van kersten, dat een oudere vorm van christen is.
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kerstenen
/ˈkɛr.stə.ˌnə(n)/
kerstende
/ˈkɛr.stən.ˌdə/
gekerstend
/ɣəˈkɛr.stənt/
zwak -d volledig

kerstenen

  1. overgankelijk (religie) (gewestelijk) tot een christen maken
    • Als een katholiek kindje gekerstend wordt, krijgt het een naam in aanwezigheid van de dooppeter en/of -meter. 
  2. overgankelijk (religie) heidense volkeren, al dan niet massaal, tot het christendom bekeren; veelal in historische context
    • Cyrillus en Methodius kerstenden omstreeks het jaar 1000 de Slavische volkeren rond de Dnjestr. 
  3. overgankelijk (religie) aanpassen aan het christelijke geloof
    • Het gebruik van een altaarstuk is ontstaan in heidens Zuid-Europa en later door de kerk gekerstend. 
69 % van de Nederlanders;
70 % van de Vlamingen.[2]