kardoen
  • kar·doen
enkelvoud meervoud
naamwoord kardoen kardoenen
kardoens
verkleinwoord

de kardoenm

  1. (plantkunde) distelachtige plant Cynara cardunculus   met dikvlezige, gegroefde stengels
    (wikidata: kardoen  )
  2. (groente) bladeren van Cynara cardunculus  
    (wikidata: kardoen  )
     Frans Wigger werkt al vanaf 1982 in de moestuin. Nog steeds komt de Denekamper een aantal uren in de week om in het vroegere stookhok voor de kassen de schoffel of de kantensteker te pakken. "Soms hadden we zoveel groente dat het ook werd verkocht aan anderen. Een bleekgroente als kardoen die we hier verbouwden ging zelfs naar de hotels. Het was een pure lekkernij."[1]
     Aardperen, warmoes, heilige boontjes, ijskruid, kardoen of rode melde. Deze vergeten groenten zijn zondag te bewonderen in 't Oale Höfke in Noordijk.[2]
  3. distel
37 % van de Nederlanders;
55 % van de Vlamingen.[3]
  1.   Weblink bron “Moestuin Singraven keer zo groot” (26-06-2013), Tubantia
  2.   Weblink bron
    Jelle Boesveld
    “Heilige boontjes? Ze zijn te zien in 't Oale Höfke in Noordijk” (12-06-2018), Tubantia
  3.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be