• ka·per
enkelvoud meervoud
naamwoord kaper kapers
verkleinwoord kapertje kapertjes

de kaperm

  1. (geschiedenis), (scheepvaart) vroegere zeerover die met een machtiging van de overheid werkte
  2. (misdaad), (transport) terrorist die een vliegtuig, trein, schip of e.d. kaapt
  3. (kleding) hoofddeksel met een aangeknipte kraag over de schouders
  • Kapers op de kust
Mensen die op de loer liggen om maar ergens voordeel uit te kunnen trekken
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]