piraat
- pi·raat
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | piraat | piraten |
verkleinwoord | piraatje | piraatjes |
de piraat m
- (scheepvaart), (misdaad) iemand die op zee met een schip andere schepen aanvalt en/of kaapt
- In Somalië is een nieuwe generatie piraten aan het kapen geslagen.
- (figuurlijk) iemand die zonder vergunning en/of illegaal een bepaalde activiteit doet
- bospiraat, computerpiraat, eetpiraat, etherpiraat, luchtpiraat, radiopiraat, slaappiraat, wegpiraat, zendpiraat
- pirateneditie, piratenhemd, piratenmuziek, piratennest, piratenschip, piratenstation, piratenvlag, piratenzender, piraterij
1.
|
|
- Het woord piraat staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "piraat" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "piraat" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ piraat op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be