kaken/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van kaken | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kaken | te kaken | ||||||||
toekomend | zullen kaken | te zullen kaken | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gekaakt | te hebben gekaakt | ||||||||
toekomend | gekaakt zullen hebben | gekaakt te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
kakend | gekaakt | ev. kaak |
mv. verouderd kaakt |
kake | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | kaak | kaakt | kaakt | kaakt | kaakt | kaken | kaken | kaken | |||
verleden (o.v.t.) | kaakte | kaakte | kaakte | kaakte | kaakte | kaakten | kaakten | kaakten | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kaken | zult/zal kaken | zult/zal kaken | zult kaken | zal kaken | zullen kaken | zullen kaken | zullen kaken | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kaken | zou kaken | zou(dt) kaken | zoudt kaken | zou kaken | zouden kaken | zouden kaken | zouden kaken | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gekaakt | hebt gekaakt | hebt/heeft gekaakt | hebt gekaakt | heeft gekaakt | hebben gekaakt | hebben gekaakt | hebben gekaakt | |||
verleden (v.v.t.) | had gekaakt | had gekaakt | had gekaakt | hadt gekaakt | had gekaakt | hadden gekaakt | hadden gekaakt | hadden gekaakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekaakt hebben | zal/zult gekaakt hebben | zult/zal gekaakt hebben | zult gekaakt hebben | zal gekaakt hebben | zullen gekaakt hebben | zullen gekaakt hebben | zullen gekaakt hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekaakt hebben | zou gekaakt hebben | zou/zoudt gekaakt hebben | zoudt gekaakt hebben | zou gekaakt hebben | zouden gekaakt hebben | zouden gekaakt hebben | zouden gekaakt hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gekaakt worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gekaakt | er is gekaakt | |||||||||
verleden | er werd gekaakt | er was gekaakt | |||||||||
toekomend | er zal gekaakt worden | er zal gekaakt zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gekaakt worden | er zou gekaakt zijn | |||||||||
lijdende vorm gekaakt worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gekaakt worden | gekaakt te worden | ||||||||
toekomend | gekaakt zullen worden | gekaakt te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gekaakt zijn | gekaakt te zijn | ||||||||
toekomend | gekaakt zullen zijn | gekaakt te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gekaakt | wordt gekaakt | wordt gekaakt | wordt gekaakt | wordt gekaakt | worden gekaakt | worden gekaakt | worden gekaakt | |||
verleden (o.v.t.) | werd gekaakt | werd gekaakt | werd gekaakt | werdt gekaakt | werd gekaakt | werden gekaakt | werden gekaakt | werden gekaakt | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gekaakt worden | zult gekaakt worden | zult gekaakt worden | zult gekaakt worden | zal gekaakt worden | zullen gekaakt worden | zullen gekaakt worden | zullen gekaakt worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gekaakt worden | zou gekaakt worden | zou/zoudt gekaakt worden | zoudt gekaakt worden | zou gekaakt worden | zouden gekaakt worden | zouden gekaakt worden | zouden gekaakt worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gekaakt | bent gekaakt | bent/is gekaakt | zijt gekaakt | is gekaakt | zijn gekaakt | zijn gekaakt | zijn gekaakt | |||
verleden (v.v.t.) | was gekaakt | was gekaakt | was gekaakt | waart gekaakt | was gekaakt | waren gekaakt | waren gekaakt | waren gekaakt | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekaakt zijn | zult gekaakt zijn | zult gekaakt zijn | zult gekaakt zijn | zal gekaakt zijn | zullen gekaakt zijn | zullen gekaakt zijn | zullen gekaakt zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekaakt zijn | zou gekaakt zijn | zou/zoudt gekaakt zijn | zoudt gekaakt zijn | zou gekaakt zijn | zouden gekaakt zijn | zouden gekaakt zijn | zouden gekaakt zijn |