kaakt
- kaakt
vervoeging van |
---|
kaken |
kaakt
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kaken
- Jij kaakt.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kaken
- Hij kaakt.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van kaken
- Kaakt!
- Het woord kaakt staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.