[[bosbeekjuffer]] (Calopteryx virgo)
  • juf·fer
enkelvoud meervoud
naamwoord juffer jufferen
juffers
verkleinwoord juffertje juffertjes

[A] de jufferv

  1. juffrouw
  2. (scheepvaart) blok met inkepingen en drie of vier gaten waar de talrepen door lopen

[B] de jufferv / m

  1. (libellen) Zygoptera   libelle, libel uit een onderorde van de libellen (Odonata). Juffers zijn slanker en kleiner dan echte libellen, maar hebben een vergelijkbare levenswijze en ontwikkeling. In rust vouwt een juffer de vleugels meestal achter de rug, terwijl een echte libel ze spreidt. Voor- en achtervleugels zijn bij juffers bovendien min of meer gelijk van vorm, terwijl bij de echte libellen de achtervleugels aan de basis veel breder zijn dan de voorvleugels. Juffers zijn een oude groep insecten waarvan het fossielenbestand teruggaat tot het Perm

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als werkwoord

vervoeging van
jufferen

juffer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jufferen
    • Ik juffer. 
  2. gebiedende wijs van jufferen
    • Juffer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jufferen
    • Juffer je? 
94 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]