• lan·taarn·tje

het lantaarntjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord lantaarn
 
enkelvoud meervoud
naamwoord
verkleinwoord lantaarntje lantaarntjes

het lantaarntjeo dim. tant.

  1. (libellen) Ischnura elegans   een 30 à 34 mm grote juffer die in vrijwel heel Europa algemeen voorkomt. In Nederland en België komt de soort zeer algemeen voor. Het lantaarntje voelt zich thuis in zoetwater en komt vaak bij vijvers, maar ook in brakwater wordt hij soms waargenomen. De larve kan vrij goed tegen watervervuiling wat hem minder kieskeurig maakt dan die van andere soorten. Het vliegseizoen loopt van mei tot september met toppen eind mei en begin augustus. De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1820 als Agrion elegans gepubliceerd door Pièrre Léonard Vander Linden