lantaarntje
- Geluid: lantaarntje (hulp, bestand)
- lan·taarn·tje
het lantaarntje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord lantaarn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ||
verkleinwoord | lantaarntje | lantaarntjes |
het lantaarntje o dim. tant.
- (libellen) Ischnura elegans een 30 à 34 mm grote juffer die in vrijwel heel Europa algemeen voorkomt. In Nederland en België komt de soort zeer algemeen voor. Het lantaarntje voelt zich thuis in zoetwater en komt vaak bij vijvers, maar ook in brakwater wordt hij soms waargenomen. De larve kan vrij goed tegen watervervuiling wat hem minder kieskeurig maakt dan die van andere soorten. Het vliegseizoen loopt van mei tot september met toppen eind mei en begin augustus. De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1820 als Agrion elegans gepubliceerd door Pièrre Léonard Vander Linden
- geel lantaarntje, Iberisch lantaarntje, oaselantaarntje, Perzisch lantaarntje, saharalantaarntje, steppelantaarntje, Tyrrheens lantaarntje
- Indien lantaarntje wordt beschouwd als individu van de familie of andere groep lantaarntjes zie dan Hyponiemen lantaarntjes
- Het woord lantaarntje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.