jezuïet

- Geluid: jezuïet (hulp, bestand)
- IPA: / jezyˈwit / (3 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /je.zy.ˈit/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /je.zy.ˈit/
- je·zu·iet
- van Neolatijn Iesuita, een afleiding van Iesus "Jezus", in de betekenis van ‘lid van de Sociëteit van Jezus’ voor het eerst aangetroffen in 1567; op te vatten als eponiem afgeleid van Jezus en met het achtervoegsel -iet [1] [2] [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | jezuïet | jezuïeten |
verkleinwoord | jezuïetje | jezuïetjes |
de jezuïet m
- (religie) lid van de Sociëteit van Jezus, een rooms-katholieke orde
- De jezuïeten verzorgen over de hele wereld onderwijs.
1. een lid van de Sociëteit van Jezus
- Het woord jezuïet staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "jezuïet" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ jezuïet op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "jezuïet" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be