iriseren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van iriseren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | iriseren | te iriseren | ||||||||
toekomend | zullen iriseren | te zullen iriseren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geïriseerd | te hebben geïriseerd | ||||||||
toekomend | geïriseerd zullen hebben | geïriseerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
iriserend | geïriseerd | ev. iriseer |
mv. verouderd iriseert |
irisere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | iriseer | iriseert | iriseert | iriseert | iriseert | iriseren | iriseren | iriseren | |||
verleden (o.v.t.) | iriseerde | iriseerde | iriseerde | iriseerde | iriseerde | iriseerden | iriseerden | iriseerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal iriseren | zult/zal iriseren | zult/zal iriseren | zult iriseren | zal iriseren | zullen iriseren | zullen iriseren | zullen iriseren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou iriseren | zou iriseren | zou(dt) iriseren | zoudt iriseren | zou iriseren | zouden iriseren | zouden iriseren | zouden iriseren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geïriseerd | hebt geïriseerd | hebt/heeft geïriseerd | hebt geïriseerd | heeft geïriseerd | hebben geïriseerd | hebben geïriseerd | hebben geïriseerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geïriseerd | had geïriseerd | had geïriseerd | hadt geïriseerd | had geïriseerd | hadden geïriseerd | hadden geïriseerd | hadden geïriseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïriseerd hebben | zal/zult geïriseerd hebben | zult/zal geïriseerd hebben | zult geïriseerd hebben | zal geïriseerd hebben | zullen geïriseerd hebben | zullen geïriseerd hebben | zullen geïriseerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïriseerd hebben | zou geïriseerd hebben | zou/zoudt geïriseerd hebben | zoudt geïriseerd hebben | zou geïriseerd hebben | zouden geïriseerd hebben | zouden geïriseerd hebben | zouden geïriseerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geïriseerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geïriseerd | er is geïriseerd | |||||||||
verleden | er werd geïriseerd | er was geïriseerd | |||||||||
toekomend | er zal geïriseerd worden | er zal geïriseerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geïriseerd worden | er zou geïriseerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geïriseerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geïriseerd worden | geïriseerd te worden | ||||||||
toekomend | geïriseerd zullen worden | geïriseerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geïriseerd zijn | geïriseerd te zijn | ||||||||
toekomend | geïriseerd zullen zijn | geïriseerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geïriseerd | wordt geïriseerd | wordt geïriseerd | wordt geïriseerd | wordt geïriseerd | worden geïriseerd | worden geïriseerd | worden geïriseerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geïriseerd | werd geïriseerd | werd geïriseerd | werdt geïriseerd | werd geïriseerd | werden geïriseerd | werden geïriseerd | werden geïriseerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geïriseerd worden | zult geïriseerd worden | zult geïriseerd worden | zult geïriseerd worden | zal geïriseerd worden | zullen geïriseerd worden | zullen geïriseerd worden | zullen geïriseerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geïriseerd worden | zou geïriseerd worden | zou/zoudt geïriseerd worden | zoudt geïriseerd worden | zou geïriseerd worden | zouden geïriseerd worden | zouden geïriseerd worden | zouden geïriseerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geïriseerd | bent geïriseerd | bent/is geïriseerd | zijt geïriseerd | is geïriseerd | zijn geïriseerd | zijn geïriseerd | zijn geïriseerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geïriseerd | was geïriseerd | was geïriseerd | waart geïriseerd | was geïriseerd | waren geïriseerd | waren geïriseerd | waren geïriseerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïriseerd zijn | zult geïriseerd zijn | zult geïriseerd zijn | zult geïriseerd zijn | zal geïriseerd zijn | zullen geïriseerd zijn | zullen geïriseerd zijn | zullen geïriseerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïriseerd zijn | zou geïriseerd zijn | zou/zoudt geïriseerd zijn | zoudt geïriseerd zijn | zou geïriseerd zijn | zouden geïriseerd zijn | zouden geïriseerd zijn | zouden geïriseerd zijn |