• iri·seert
vervoeging van
iriseren

iriseert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van iriseren
    • Jij iriseert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van iriseren
    • Hij iriseert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van iriseren
    • Iriseert!