inzweren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van inzweren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | inzweren | in te zweren | ||||||||
toekomend | zullen inzweren in zullen zweren |
te zullen inzweren in te zullen zweren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben ingezworen | te hebben ingezworen | ||||||||
toekomend | ingezworen zullen hebben | ingezworen te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
inzwerend | ingezworen | ev. zweer in |
mv. verouderd zweert in |
zwere in (bijzin) inzwere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | zweer in | zweert in | zweert in | zweert in | zweert in | zweren in | zweren in | zweren in | |||
verleden (o.v.t.) | zwoor in | zwoor in | zwoor in | zwoert in | zwoor in | zworen in | zworen in | zworen in | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal inzweren | zult/zal inzweren | zult/zal inzweren | zult inzweren | zal inzweren | zullen inzweren | zullen inzweren | zullen inzweren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou inzweren | zou inzweren | zou(dt) inzweren | zoudt inzweren | zou inzweren | zouden inzweren | zouden inzweren | zouden inzweren | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | inzweer | inzweert | inzweert | inzweert | inzweert | inzweren | inzweren | inzweren | |||
verleden (o.v.t.) | inzwoor | inzwoor | inzwoor | inzwoert | inzwoor | inzworen | inzworen | inzworen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal inzweren in zal zweren |
zult/zal inzweren in zult/zal zweren |
zult/zal inzweren in zult/zal zweren |
zult inzweren in zult zweren |
zal inzweren in zal zweren |
zullen inzweren in zullen zweren |
zullen inzweren in zullen zweren |
zullen inzweren in zullen zweren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou inzweren in zou zweren |
zou inzweren in zou zweren |
zou(dt) inzweren in zou(dt) zweren |
zoudt inzweren in zoudt zweren |
zou inzweren in zou zweren |
zouden inzweren in zouden zweren |
zouden inzweren in zouden zweren |
zouden inzweren in zouden zweren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb ingezworen | hebt ingezworen | hebt/heeft ingezworen | hebt ingezworen | heeft ingezworen | hebben ingezworen | hebben ingezworen | hebben ingezworen | |||
verleden (v.v.t.) | had ingezworen | had ingezworen | had ingezworen | hadt ingezworen | had ingezworen | hadden ingezworen | hadden ingezworen | hadden ingezworen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ingezworen hebben | zal/zult ingezworen hebben | zult/zal ingezworen hebben | zult ingezworen hebben | zal ingezworen hebben | zullen ingezworen hebben | zullen ingezworen hebben | zullen ingezworen hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingezworen hebben | zou ingezworen hebben | zou/zoudt ingezworen hebben | zoudt ingezworen hebben | zou ingezworen hebben | zouden ingezworen hebben | zouden ingezworen hebben | zouden ingezworen hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm ingezworen worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt ingezworen | er is ingezworen | |||||||||
verleden | er werd ingezworen | er was ingezworen | |||||||||
toekomend | er zal ingezworen worden | er zal ingezworen zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou ingezworen worden | er zou ingezworen zijn | |||||||||
lijdende vorm ingezworen worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | ingezworen worden | ingezworen te worden | ||||||||
toekomend | ingezworen zullen worden | ingezworen te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | ingezworen zijn | ingezworen te zijn | ||||||||
toekomend | ingezworen zullen zijn | ingezworen te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word ingezworen | wordt ingezworen | wordt ingezworen | wordt ingezworen | wordt ingezworen | worden ingezworen | worden ingezworen | worden ingezworen | |||
verleden (o.v.t.) | werd ingezworen | werd ingezworen | werd ingezworen | werdt ingezworen | werd ingezworen | werden ingezworen | werden ingezworen | werden ingezworen | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal ingezworen worden | zult ingezworen worden | zult ingezworen worden | zult ingezworen worden | zal ingezworen worden | zullen ingezworen worden | zullen ingezworen worden | zullen ingezworen worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou ingezworen worden | zou ingezworen worden | zou/zoudt ingezworen worden | zoudt ingezworen worden | zou ingezworen worden | zouden ingezworen worden | zouden ingezworen worden | zouden ingezworen worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben ingezworen | bent ingezworen | bent/is ingezworen | zijt ingezworen | is ingezworen | zijn ingezworen | zijn ingezworen | zijn ingezworen | |||
verleden (v.v.t.) | was ingezworen | was ingezworen | was ingezworen | waart ingezworen | was ingezworen | waren ingezworen | waren ingezworen | waren ingezworen | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal ingezworen zijn | zult ingezworen zijn | zult ingezworen zijn | zult ingezworen zijn | zal ingezworen zijn | zullen ingezworen zijn | zullen ingezworen zijn | zullen ingezworen zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou ingezworen zijn | zou ingezworen zijn | zou/zoudt ingezworen zijn | zoudt ingezworen zijn | zou ingezworen zijn | zouden ingezworen zijn | zouden ingezworen zijn | zouden ingezworen zijn |