Een interview met een deelnemer tijdens het tv-programma Te land, ter zee en in de lucht   (2013).
  • in·ter·view
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘vraaggesprek’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
  • van Engels  interview zn  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord interview interviews
verkleinwoord interviewtje interviewtjes

het interviewo

  1. vraaggesprek met iemand over diens opvattingen en ervaringen
    • Naast het reisschema ligt het tijdschrift met het grote interview dat ik heb gegeven voordat we op tournee gingen en waarin mijn hele carrière wordt samengevat en besproken, of ontleed. [3] 
     ,,Als we dezelfde ziekte zouden tegenkomen met dezelfde kennis die we vandaag hebben, dan denk ik dat onze reactie ergens zou liggen tussen wat Zweden deed en wat de rest van de wereld heeft gedaan”, zei Anders Tegnell in een interview met de Zweedse radio .[4]
vervoeging van
interviewen

interview

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interviewen
    • Ik interview. 
  2. gebiedende wijs van interviewen
    • Interview! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van interviewen
    • Interview je? 
98 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]


interview

  1. interview
  2. onderhoud


interview v

  1. interview


  • IPA: /ɪntɛrvjuː/
  • in·ter·view
  • Leenwoord uit het Engels

interview monbezield

  1. interview

interview o

  1. interview