inleveren
- in·le·ve·ren
- samenstelling van in en leveren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
inleveren |
leverde in |
ingeleverd |
zwak -d | volledig |
inleveren overgankelijk
- afstand doen van koopkracht of van een deel van het inkomen
- Iedereen moest inleveren na de fusie behalve de bedrijfstop die zijn zakken goed kon vullen
- afgeven op een daarvoor bestemde plaats of bij een daartoe aangewezen persoon
- [2] bezorgen
- aanleveren, afleveraar, afleveren, aflevering, bezorger, bezorging, leverbaar, levering, terugbezorgen
- Het woord inleveren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "inleveren" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be