• af·le·ve·ren

afleveren

  1. ditransitief brengen naar en achterlaten op de plek van bestemming
    • De koelkast werd thuis afgeleverd. 
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]
  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be