• de·liv·er
vervoeging
onbepaalde wijs to  deliver 
he/she/it  delivers 
verleden tijd  delivered 
voltooid
deelwoord
 delivered 
onvoltooid
deelwoord
 delivering 
gebiedende wijs  deliver 

deliver

  1. overgankelijk bezorgen
    «The groceries are delivered at home.»
    De boodschappen worden thuis bezorgd.
  2. overgankelijk afleveren
    «This cannot be delivered' in time.»
    Dit kan niet op tijd afgeleverd worden.
  3. leveren
    «His opponent delivered a heavy blow on his nose.»
    Zijn tegenstander leverde hem een harde klap op zijn neus.
  4. overgankelijk ~from bevrijden, verlossen [1]
    «Deliver us from evil.»
    Verlos ons van het kwade.
    «The slaves were delivered from their shackles.»
    De slaven werden van hun ketenen bevrijd.
  5. overgankelijk (biologie), (medisch) (biologie) verlossen [2], helpen bij de bevalling
    «This doctor delivered many babies.»
    Deze dokter voerde veel verlossingen uit.
    «She was delivered of a healthy baby boy.»
    Ze baarde een gezond jongetje.
  6. overgankelijk (medisch) baren, een kind op de wereld zetten