• te·rug·be·zor·gen

terugbezorgen [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
terugbezorgen
bezorgde terug
terugbezorgd
zwak -d volledig
  1. weer brengen naar de plaats of persoon waarvan iets gekomen is
     'Dan wordt het wel tijd,'zei ik, 'dat we Jim zijn fiets terugbezorgen.[2]
     Keen belooft "twee mooie, veel duurdere wedstrijdbatjes" te kopen voor degene die hem zijn geliefde batje kan terugbezorgen.[3]



  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Tonio : een requiemroman” (2011), De Bezige Bij  , ISBN 9789023467014
  3.   Weblink bron “Tafeltennisser Trinko Keen is zijn geliefde oude batje kwijt” (11-01-2019), NOS