Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • af·le·ve·raar
Woordherkomst en -opbouw

Naamwoord van handeling van afleveren met het achtervoegsel -aar

enkelvoud meervoud
naamwoord afleveraar afleveraars
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de afleveraarm

  1. iemand die prodcten levert aan de eindgebruiker
    • De apotheker is de afleveraar van de medicijnen die door de arts aan de patiënt zijn voorgeschreven. 
    •  

Gangbaarheid