indiceren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van indiceren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | indiceren | te indiceren | ||||||||
toekomend | zullen indiceren | te zullen indiceren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geïndiceerd | te hebben geïndiceerd | ||||||||
toekomend | geïndiceerd zullen hebben | geïndiceerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
indicerend | geïndiceerd | ev. indiceer |
mv. verouderd indiceert |
indicere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | indiceer | indiceert | indiceert | indiceert | indiceert | indiceren | indiceren | indiceren | |||
verleden (o.v.t.) | indiceerde | indiceerde | indiceerde | indiceerde | indiceerde | indiceerden | indiceerden | indiceerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal indiceren | zult/zal indiceren | zult/zal indiceren | zult indiceren | zal indiceren | zullen indiceren | zullen indiceren | zullen indiceren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou indiceren | zou indiceren | zou(dt) indiceren | zoudt indiceren | zou indiceren | zouden indiceren | zouden indiceren | zouden indiceren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geïndiceerd | hebt geïndiceerd | hebt/heeft geïndiceerd | hebt geïndiceerd | heeft geïndiceerd | hebben geïndiceerd | hebben geïndiceerd | hebben geïndiceerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geïndiceerd | had geïndiceerd | had geïndiceerd | hadt geïndiceerd | had geïndiceerd | hadden geïndiceerd | hadden geïndiceerd | hadden geïndiceerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïndiceerd hebben | zal/zult geïndiceerd hebben | zult/zal geïndiceerd hebben | zult geïndiceerd hebben | zal geïndiceerd hebben | zullen geïndiceerd hebben | zullen geïndiceerd hebben | zullen geïndiceerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïndiceerd hebben | zou geïndiceerd hebben | zou/zoudt geïndiceerd hebben | zoudt geïndiceerd hebben | zou geïndiceerd hebben | zouden geïndiceerd hebben | zouden geïndiceerd hebben | zouden geïndiceerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geïndiceerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geïndiceerd | er is geïndiceerd | |||||||||
verleden | er werd geïndiceerd | er was geïndiceerd | |||||||||
toekomend | er zal geïndiceerd worden | er zal geïndiceerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geïndiceerd worden | er zou geïndiceerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geïndiceerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geïndiceerd worden | geïndiceerd te worden | ||||||||
toekomend | geïndiceerd zullen worden | geïndiceerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geïndiceerd zijn | geïndiceerd te zijn | ||||||||
toekomend | geïndiceerd zullen zijn | geïndiceerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geïndiceerd | wordt geïndiceerd | wordt geïndiceerd | wordt geïndiceerd | wordt geïndiceerd | worden geïndiceerd | worden geïndiceerd | worden geïndiceerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geïndiceerd | werd geïndiceerd | werd geïndiceerd | werdt geïndiceerd | werd geïndiceerd | werden geïndiceerd | werden geïndiceerd | werden geïndiceerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geïndiceerd worden | zult geïndiceerd worden | zult geïndiceerd worden | zult geïndiceerd worden | zal geïndiceerd worden | zullen geïndiceerd worden | zullen geïndiceerd worden | zullen geïndiceerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geïndiceerd worden | zou geïndiceerd worden | zou/zoudt geïndiceerd worden | zoudt geïndiceerd worden | zou geïndiceerd worden | zouden geïndiceerd worden | zouden geïndiceerd worden | zouden geïndiceerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geïndiceerd | bent geïndiceerd | bent/is geïndiceerd | zijt geïndiceerd | is geïndiceerd | zijn geïndiceerd | zijn geïndiceerd | zijn geïndiceerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geïndiceerd | was geïndiceerd | was geïndiceerd | waart geïndiceerd | was geïndiceerd | waren geïndiceerd | waren geïndiceerd | waren geïndiceerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geïndiceerd zijn | zult geïndiceerd zijn | zult geïndiceerd zijn | zult geïndiceerd zijn | zal geïndiceerd zijn | zullen geïndiceerd zijn | zullen geïndiceerd zijn | zullen geïndiceerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geïndiceerd zijn | zou geïndiceerd zijn | zou/zoudt geïndiceerd zijn | zoudt geïndiceerd zijn | zou geïndiceerd zijn | zouden geïndiceerd zijn | zouden geïndiceerd zijn | zouden geïndiceerd zijn |