indiceer
- in·di·ceer
vervoeging van |
---|
indiceren |
indiceer
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van indiceren
- Ik indiceer.
- gebiedende wijs van indiceren
- Indiceer!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van indiceren
- Indiceer je?
- Het woord indiceer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.