Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • in·di·ce·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
indiceren
indiceerde
geïndiceerd
zwak -d volledig

Werkwoord

indiceren overgankelijk

  1. een aanwijzing zijn voor
  2. (medisch) aanwijzen van zorg, welke hulpmiddelen iemand krijgt, op welke locatie iemand geholpen wordt
    • Een medewerker van de jeugdbescherming indiceert de benodigde hulp voor kinderen in nood en stelt een hulpverleningsplan op. 
  3. (informatica) op de index plaatsen, een index maken van, indexeren
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

89 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be