Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: iglooIglu, iglú
Een iglo.
  • iglo
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘hut van bevroren sneeuw’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
  • Afkomstig van het woord ᐃᒡᓗ (iglu, "huis") uit het Inuktitut [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord iglo iglo's
verkleinwoord iglootje iglootjes

de iglom

  1. (bouwkunde) een traditionele, meestal ronde behuizing van de Inuit die vervaardigd is van stevige sneeuwblokken
    • Er wonen niet zo veel mensen meer in iglo's. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]


  • ig·lo
  • Afkomstig van het Groenlandse zelfstandige naamwoord igdlo (= huis)
Naar frequentie > 50000
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   iglo     igloen     igloer     igloene  
genitief   iglos     igloens     igloers     igloenes  

iglo m

  1. (bouwkunde) iglo, sneeuwhut
    «Eskimoene bodde tidligere i igloer
    De eskimo's woonden vroeger in iglo's.
    «En iglo er bygd av blokker av snø.»
    Een iglo is gebouwd uit sneeuwblokken.
  2. een iglo-achtige bak of container (bijv. een glasbak)
  • [2]: igloer for glass
glasscontainers, glasbakken
  • [1]: Zie de Noorse Wikipedia: Iglo voor meer informatie.


  • ig·lo
  • Afkomstig van het Groenlandse zelfstandige naamwoord igdlo (= huis)
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   iglo     igloen     igloar     igloane  

iglo m

  1. (bouwkunde) iglo, sneeuwhut
  2. een iglo-achtige bak of container (bijv. een glasbak)
  • [2]: igloar for glass
glasscontainers, glasbakken
  • [1]: Zie de Nynorske Wikipedia: Iglo voor meer informatie.