• hy·gië·ne, hy·gi·ene
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘gezondheidsleer’ voor het eerst aangetroffen in 1642 [1]
  • Afkomstig van het Griekse 'hygieia' υγιεινή [2].
enkelvoud meervoud
naamwoord hygiëne -
verkleinwoord - -

de hygiënev / m [3]

  1. (medisch) alles wat een goede gezondheid vereist en de handelingen, inrichtingen en instellingen die deze bevorderen zoals b.v. het schoon-zijn om infectie te voorkomen, gezondheidsleer
     Persoonlijke hygiëne is natuurlijk een dingetje als je meer dan tien dagen niet doucht.[4]
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[5]