Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ge·zond·heids·leer
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gezondheidsleer
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de gezondheidsleerv / m

  1. (medisch) wetenschap over wat te doen om de gezondheid te bevorderen
     Big Sam vindt zichzelf juist een heel moderne trainer. Een coach die al vroeg de wetenschap, statistiek, gezondheidsleer en yoga omarmde. In februari 2015 zei hij als trainer van West Ham United: "Ik denk niet dat er een trainer is die geavanceerder is dan ik."[2]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Bullebak Allardyce zal Engeland weer Engels laten voetballen” (Vrijdag 22 juli 2016, 17:19), NOS