huiveren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van huiveren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | huiveren | te huiveren | ||||||
toekomend | zullen huiveren | te zullen huiveren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gehuiverd | te hebben gehuiverd | ||||||
toekomend | gehuiverd zullen hebben | gehuiverd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
huiverend | gehuiverd | ev. huiver |
mv. verouderd huivert |
huivere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | huiver | huivert | huivert | huivert | huivert | huiveren | huiveren | huiveren | |
verleden (o.v.t.) | huiverde | huiverde | huiverde | huiverde | huiverde | huiverden | huiverden | huiverden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal huiveren | zult/zal huiveren | zult/zal huiveren | zult huiveren | zal huiveren | zullen huiveren | zullen huiveren | zullen huiveren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou huiveren | zou huiveren | zou(dt) huiveren | zoudt huiveren | zou huiveren | zouden huiveren | zouden huiveren | zouden huiveren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gehuiverd | hebt gehuiverd | hebt/heeft gehuiverd | hebt gehuiverd | heeft gehuiverd | hebben gehuiverd | hebben gehuiverd | hebben gehuiverd | |
verleden (v.v.t.) | had gehuiverd | had gehuiverd | had gehuiverd | hadt gehuiverd | had gehuiverd | hadden gehuiverd | hadden gehuiverd | hadden gehuiverd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal gehuiverd hebben | zal/zult gehuiverd hebben | zult/zal gehuiverd hebben | zult gehuiverd hebben | zal gehuiverd hebben | zullen gehuiverd hebben | zullen gehuiverd hebben | zullen gehuiverd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gehuiverd hebben | zou gehuiverd hebben | zou/zoudt gehuiverd hebben | zoudt gehuiverd hebben | zou gehuiverd hebben | zouden gehuiverd hebben | zouden gehuiverd hebben | zouden gehuiverd hebben | |
onpersoonlijke lijdende vorm gehuiverd worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt gehuiverd | er is gehuiverd | |||||||
verleden | er werd gehuiverd | er was gehuiverd | |||||||
toekomend | er zal gehuiverd worden | er zal gehuiverd zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou gehuiverd worden | er zou gehuiverd zijn |