• his·to·gram
enkelvoud meervoud
naamwoord histogram histogrammen
verkleinwoord histogrammetje histogrammetjes

het histogramo

  1. (statistiek) grafische voorstelling van de frequentieverdeling d.m.v. rechthoeken
93 % van de Nederlanders;
92 % van de Vlamingen.[2]


  • IPA: /çistɔɡrãm/

histogram m

  1. (statistiek) histogram; grafische voorstelling van de frequentieverdeling d.m.v. rechthoeken


histogram m

  1. (statistiek) histogram; grafische voorstelling van de frequentieverdeling d.m.v. rechthoeken


  • IPA: /ɦɪstɔgram/
  • hi·s·to·gram

histogram monbezield

  1. (statistiek) histogram; grafische voorstelling van de frequentieverdeling d.m.v. rechthoeken