hars
- hars
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘kleverige stof uit naaldbomen’ voor het eerst aangetroffen in 1285 [1]
- Van Middelnederlands hars, harse, harst. Buiten Middelhoogduits en Oudsaksisch zijn er geen verwante woorden bekend. Het woord is mogelijk een substraatwoord.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | hars | harsen |
verkleinwoord | - | - |
- (plantkunde) het stroeve en plakkerige product van boomsappen, met name van naaldbomen
- ▸ Als ze de stammen te veel verwarmden, zodat er kokend sap en hars naar buiten begon te dringen, werden de houtvezels te zacht en konden ze de bouten niet meer vastzetten, het was alsof je schroeven in een spons drukte.[2]
- (scheikunde) een klasse van polymerisatieproducten van terpenen, met name α- en β-pineen, zoals aanwezig in [1]
- (scheikunde) een klasse van kunstmatige polymeren met vergelijkbare eigenschappen als [2]
- harsachtig, harsbehandeling, harsboom, harsgom, harsig, harslak, harslucht, harsolie, harspleister, harsvloed, harszeep
1. het stroeve en plakkerige product van boomsappen, met name van naaldbomen
- Het woord hars staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "hars" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "hars" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be