• har·sig
  • afleiding van hars met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen harsig harsiger harsigst
verbogen harsige harsigere harsigste
partitief harsigs harsigers -

harsig [1]

  1. harsachtig
  2. een beschrijvende benaming van een smaak die men kan proeven in een drank
     Hun IPA is er een die laat zien dat zulk bier niet alleen door hipsters gemaakt hoeft te zijn: bitter, stevig, robuust, fruitig en harsig tegelijk.[2]
     Goedkoper en een snellere weg naar wat men beoogt: een wijn met een overweldigend butterscotcharoma en daarachter dampend tropisch fruit. Op de tong zoveel harsig hout dat ik even aan retsina moest denken.[3]
67 % van de Nederlanders;
60 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    Raymond van der Laan
    “Want in de hemel is geen bier” (19 oktober 2018), de Volkskrant
  3.   Weblink bron “Eindelijk een chardonnay uit Californië die Onno Kleyn wel aanbeveelt” (5 april 2019), de Volkskrant
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be