harpoeneren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van harpoeneren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | harpoeneren | te harpoeneren | ||||||||
toekomend | zullen harpoeneren | te zullen harpoeneren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben geharpoeneerd | te hebben geharpoeneerd | ||||||||
toekomend | geharpoeneerd zullen hebben | geharpoeneerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
harpoenerend | geharpoeneerd | ev. harpoeneer |
mv. verouderd harpoeneert |
harpoenere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | harpoeneer | harpoeneert | harpoeneert | harpoeneert | harpoeneert | harpoeneren | harpoeneren | harpoeneren | |||
verleden (o.v.t.) | harpoeneerde | harpoeneerde | harpoeneerde | harpoeneerde | harpoeneerde | harpoeneerden | harpoeneerden | harpoeneerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal harpoeneren | zult/zal harpoeneren | zult/zal harpoeneren | zult harpoeneren | zal harpoeneren | zullen harpoeneren | zullen harpoeneren | zullen harpoeneren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou harpoeneren | zou harpoeneren | zou(dt) harpoeneren | zoudt harpoeneren | zou harpoeneren | zouden harpoeneren | zouden harpoeneren | zouden harpoeneren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb geharpoeneerd | hebt geharpoeneerd | hebt/heeft geharpoeneerd | hebt geharpoeneerd | heeft geharpoeneerd | hebben geharpoeneerd | hebben geharpoeneerd | hebben geharpoeneerd | |||
verleden (v.v.t.) | had geharpoeneerd | had geharpoeneerd | had geharpoeneerd | hadt geharpoeneerd | had geharpoeneerd | hadden geharpoeneerd | hadden geharpoeneerd | hadden geharpoeneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geharpoeneerd hebben | zal/zult geharpoeneerd hebben | zult/zal geharpoeneerd hebben | zult geharpoeneerd hebben | zal geharpoeneerd hebben | zullen geharpoeneerd hebben | zullen geharpoeneerd hebben | zullen geharpoeneerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geharpoeneerd hebben | zou geharpoeneerd hebben | zou/zoudt geharpoeneerd hebben | zoudt geharpoeneerd hebben | zou geharpoeneerd hebben | zouden geharpoeneerd hebben | zouden geharpoeneerd hebben | zouden geharpoeneerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm geharpoeneerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt geharpoeneerd | er is geharpoeneerd | |||||||||
verleden | er werd geharpoeneerd | er was geharpoeneerd | |||||||||
toekomend | er zal geharpoeneerd worden | er zal geharpoeneerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou geharpoeneerd worden | er zou geharpoeneerd zijn | |||||||||
lijdende vorm geharpoeneerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | geharpoeneerd worden | geharpoeneerd te worden | ||||||||
toekomend | geharpoeneerd zullen worden | geharpoeneerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | geharpoeneerd zijn | geharpoeneerd te zijn | ||||||||
toekomend | geharpoeneerd zullen zijn | geharpoeneerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word geharpoeneerd | wordt geharpoeneerd | wordt geharpoeneerd | wordt geharpoeneerd | wordt geharpoeneerd | worden geharpoeneerd | worden geharpoeneerd | worden geharpoeneerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd geharpoeneerd | werd geharpoeneerd | werd geharpoeneerd | werdt geharpoeneerd | werd geharpoeneerd | werden geharpoeneerd | werden geharpoeneerd | werden geharpoeneerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal geharpoeneerd worden | zult geharpoeneerd worden | zult geharpoeneerd worden | zult geharpoeneerd worden | zal geharpoeneerd worden | zullen geharpoeneerd worden | zullen geharpoeneerd worden | zullen geharpoeneerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou geharpoeneerd worden | zou geharpoeneerd worden | zou/zoudt geharpoeneerd worden | zoudt geharpoeneerd worden | zou geharpoeneerd worden | zouden geharpoeneerd worden | zouden geharpoeneerd worden | zouden geharpoeneerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben geharpoeneerd | bent geharpoeneerd | bent/is geharpoeneerd | zijt geharpoeneerd | is geharpoeneerd | zijn geharpoeneerd | zijn geharpoeneerd | zijn geharpoeneerd | |||
verleden (v.v.t.) | was geharpoeneerd | was geharpoeneerd | was geharpoeneerd | waart geharpoeneerd | was geharpoeneerd | waren geharpoeneerd | waren geharpoeneerd | waren geharpoeneerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal geharpoeneerd zijn | zult geharpoeneerd zijn | zult geharpoeneerd zijn | zult geharpoeneerd zijn | zal geharpoeneerd zijn | zullen geharpoeneerd zijn | zullen geharpoeneerd zijn | zullen geharpoeneerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou geharpoeneerd zijn | zou geharpoeneerd zijn | zou/zoudt geharpoeneerd zijn | zoudt geharpoeneerd zijn | zou geharpoeneerd zijn | zouden geharpoeneerd zijn | zouden geharpoeneerd zijn | zouden geharpoeneerd zijn |