• har·poe·neert
vervoeging van
harpoeneren

harpoeneert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van harpoeneren
    • Jij harpoeneert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van harpoeneren
    • Hij harpoeneert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van harpoeneren
    • Harpoeneert!