Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • har·poe·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
harpoeneren
harpoeneerde
geharpoeneerd
zwak -d volledig

Werkwoord

harpoeneren

  1. overgankelijk het vangen van vissen of walvissen door middel van een harpoen
Vertalingen

Gangbaarheid