Nederlands

 
Uitspraak
Woordafbreking
  • har·pij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord harpij harpijen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de harpijv

  1. (mythologie) fabeldier uit de Griekse mythologie
  2. (havikachtigen) Harpia harpyja   grootste arend van Zuid-Amerika behorend tot de familie havikachtigen (Accipitridae)
  3. (scheldwoord) feeks
Verwante begrippen
Synoniemen
Hyperoniemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

69 % van de Nederlanders;
76 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen