haaibaai
- haai·baai
- In de betekenis van ‘kijfzieke vrouw’ voor het eerst aangetroffen in 1642 [1]
- samenstelling van haai en baai ? [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | haaibaai | haaibaaien |
verkleinwoord | haaibaaitje | haaibaaitjes |
- (geologie), (dierkunde) baai waar haaien rondzwemmen
- (figuurlijk) gevaarlijke plek
- In de haaibaai gegooid worden
- (scheldwoord) v kijfziek vrouwspersoon
- Wat is ze toch een haaibaai!
- [3] heibei
- Het woord haaibaai staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "haaibaai" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
64 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "haaibaai" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ haaibaai op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be