Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • haai·baai
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord haaibaai haaibaaien
verkleinwoord haaibaaitje haaibaaitjes

Zelfstandig naamwoord

de haaibaaiv / m [3]

  1. (geologie), (dierkunde) baai waar haaien rondzwemmen
  2. (figuurlijk) gevaarlijke plek
    • In de haaibaai gegooid worden 
  3. (scheldwoord) v kijfziek vrouwspersoon
    • Wat is ze toch een haaibaai! 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen