grijsdraaien/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van grijsdraaien | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | grijsdraaien | grijs te draaien | ||||||||
toekomend | zullen grijsdraaien grijs zullen draaien |
te zullen grijsdraaien grijs te zullen draaien | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben grijsgedraaid | te hebben grijsgedraaid | ||||||||
toekomend | grijsgedraaid zullen hebben | grijsgedraaid te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
grijsdraaiend | grijsgedraaid | ev. draai grijs |
mv. verouderd draait grijs |
draaie grijs (bijzin) grijsdraaie | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | draai grijs | draait grijs | draait grijs | draait grijs | draait grijs | draaien grijs | draaien grijs | draaien grijs | |||
verleden (o.v.t.) | draaide grijs | draaide grijs | draaide grijs | draaide grijs | draaide grijs | draaiden grijs | draaiden grijs | draaiden grijs | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal grijsdraaien | zult/zal grijsdraaien | zult/zal grijsdraaien | zult grijsdraaien | zal grijsdraaien | zullen grijsdraaien | zullen grijsdraaien | zullen grijsdraaien | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou grijsdraaien | zou grijsdraaien | zou(dt) grijsdraaien | zoudt grijsdraaien | zou grijsdraaien | zouden grijsdraaien | zouden grijsdraaien | zouden grijsdraaien | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | grijsdraai | grijsdraait | grijsdraait | grijsdraait | grijsdraait | grijsdraaien | grijsdraaien | grijsdraaien | |||
verleden (o.v.t.) | grijsdraaide | grijsdraaide | grijsdraaide | grijsdraaide | grijsdraaide | grijsdraaiden | grijsdraaiden | grijsdraaiden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal grijsdraaien grijs zal draaien |
zult/zal grijsdraaien grijs zult/zal draaien |
zult/zal grijsdraaien grijs zult/zal draaien |
zult grijsdraaien grijs zult draaien |
zal grijsdraaien grijs zal draaien |
zullen grijsdraaien grijs zullen draaien |
zullen grijsdraaien grijs zullen draaien |
zullen grijsdraaien grijs zullen draaien | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou grijsdraaien grijs zou draaien |
zou grijsdraaien grijs zou draaien |
zou(dt) grijsdraaien grijs zou(dt) draaien |
zoudt grijsdraaien grijs zoudt draaien |
zou grijsdraaien grijs zou draaien |
zouden grijsdraaien grijs zouden draaien |
zouden grijsdraaien grijs zouden draaien |
zouden grijsdraaien grijs zouden draaien | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb grijsgedraaid | hebt grijsgedraaid | hebt/heeft grijsgedraaid | hebt grijsgedraaid | heeft grijsgedraaid | hebben grijsgedraaid | hebben grijsgedraaid | hebben grijsgedraaid | |||
verleden (v.v.t.) | had grijsgedraaid | had grijsgedraaid | had grijsgedraaid | hadt grijsgedraaid | had grijsgedraaid | hadden grijsgedraaid | hadden grijsgedraaid | hadden grijsgedraaid | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal grijsgedraaid hebben | zal/zult grijsgedraaid hebben | zult/zal grijsgedraaid hebben | zult grijsgedraaid hebben | zal grijsgedraaid hebben | zullen grijsgedraaid hebben | zullen grijsgedraaid hebben | zullen grijsgedraaid hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou grijsgedraaid hebben | zou grijsgedraaid hebben | zou/zoudt grijsgedraaid hebben | zoudt grijsgedraaid hebben | zou grijsgedraaid hebben | zouden grijsgedraaid hebben | zouden grijsgedraaid hebben | zouden grijsgedraaid hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm grijsgedraaid worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt grijsgedraaid | er is grijsgedraaid | |||||||||
verleden | er werd grijsgedraaid | er was grijsgedraaid | |||||||||
toekomend | er zal grijsgedraaid worden | er zal grijsgedraaid zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou grijsgedraaid worden | er zou grijsgedraaid zijn | |||||||||
lijdende vorm grijsgedraaid worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | grijsgedraaid worden | grijsgedraaid te worden | ||||||||
toekomend | grijsgedraaid zullen worden | grijsgedraaid te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | grijsgedraaid zijn | grijsgedraaid te zijn | ||||||||
toekomend | grijsgedraaid zullen zijn | grijsgedraaid te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word grijsgedraaid | wordt grijsgedraaid | wordt grijsgedraaid | wordt grijsgedraaid | wordt grijsgedraaid | worden grijsgedraaid | worden grijsgedraaid | worden grijsgedraaid | |||
verleden (o.v.t.) | werd grijsgedraaid | werd grijsgedraaid | werd grijsgedraaid | werdt grijsgedraaid | werd grijsgedraaid | werden grijsgedraaid | werden grijsgedraaid | werden grijsgedraaid | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal grijsgedraaid worden | zult grijsgedraaid worden | zult grijsgedraaid worden | zult grijsgedraaid worden | zal grijsgedraaid worden | zullen grijsgedraaid worden | zullen grijsgedraaid worden | zullen grijsgedraaid worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou grijsgedraaid worden | zou grijsgedraaid worden | zou/zoudt grijsgedraaid worden | zoudt grijsgedraaid worden | zou grijsgedraaid worden | zouden grijsgedraaid worden | zouden grijsgedraaid worden | zouden grijsgedraaid worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben grijsgedraaid | bent grijsgedraaid | bent/is grijsgedraaid | zijt grijsgedraaid | is grijsgedraaid | zijn grijsgedraaid | zijn grijsgedraaid | zijn grijsgedraaid | |||
verleden (v.v.t.) | was grijsgedraaid | was grijsgedraaid | was grijsgedraaid | waart grijsgedraaid | was grijsgedraaid | waren grijsgedraaid | waren grijsgedraaid | waren grijsgedraaid | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal grijsgedraaid zijn | zult grijsgedraaid zijn | zult grijsgedraaid zijn | zult grijsgedraaid zijn | zal grijsgedraaid zijn | zullen grijsgedraaid zijn | zullen grijsgedraaid zijn | zullen grijsgedraaid zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou grijsgedraaid zijn | zou grijsgedraaid zijn | zou/zoudt grijsgedraaid zijn | zoudt grijsgedraaid zijn | zou grijsgedraaid zijn | zouden grijsgedraaid zijn | zouden grijsgedraaid zijn | zouden grijsgedraaid zijn |