• geest·ver·want
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘gelijkgezinde, medestander’ voor het eerst aangetroffen in 1864 [1]
  • samenstelling van  geest  en  verwant 
enkelvoud meervoud
naamwoord geestverwant geestverwanten
verkleinwoord

de geestverwantm

  1. een persoon met wie men een diepe verwantschap ervaart op het gebied van spiritualiteit.
    • In de politieke partij vond hij zijn geestverwanten. 
  1. boezemvriend, soulmate, gelijkgezinde
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen geestverwant geestverwanter geestverwantst
verbogen geestverwante geestverwantere geestverwantste
partitief geestverwants geestverwanters -

geestverwant

  1. gelijkgezind
98 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[2]