boezemvriend
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- boe·zem·vriend
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van boezem zn en vriend zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | boezemvriend | boezemvrienden |
verkleinwoord | boezemvriendje | boezemvriendjes |
Zelfstandig naamwoord
boezemvriend m
- een persoon met wie men een diepe verwantschap ervaart op het gebied van vriendschap.
- Zij was niet getrouwd met haar boezemvriend.
- ▸ Voor de zoveelste maal maakte hij een saluutgebaar naar Teun, die in acht dagen tijd van een volstrekt onbekende tot een boezemvriend was uitgegroeid.[1]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord boezemvriend staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "boezemvriend" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Suzanne Vermeer “All-inclusive” (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be