gallig
- gal·lig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gallig | galliger | galligst |
verbogen | gallige | galligere | galligste |
partitief | galligs | galligers | - |
- (figuurlijk) gemoedstoestand , bitter
- lijkend op gal dus geel en bitter
- schurftig als huiduitslag
- [1] boos, gramstorig, bits, onaangenaam, knorrig, chagrijnig, vitterig, ontevreden, wrevelig, iezegrimmig, verstoord, gemelijk
- Het woord gallig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gallig" herkend door:
66 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be