gramstorig
- Geluid: gramstorig (hulp, bestand)
- gram·sto·rig
- In de betekenis van ‘boos’ voor het eerst aangetroffen in 1709 [1]
- Samenstellende afleiding van gram (boosheid) en de stam van storen met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | gramstorig | gramstoriger | gramstorigst |
verbogen | gramstorige | gramstorigere | gramstorigste |
partitief | gramstorigs | gramstorigers | - |
gramstorig [3]
- snel geprikkeld
- Het woord gramstorig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gramstorig" herkend door:
22 % | van de Nederlanders; |
24 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "gramstorig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ gramstorig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be