• ga·la
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘staatsiekleding’ voor het eerst aangetroffen in 1761 [1]
  • van Frans gala [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord gala gala's
verkleinwoord galaatje galaatjes

het galao

  1. een feestelijke gelegenheid waar de heren in rokkostuum of smoking en de dames in avondjurk verschijnen
    • Er werd een gala gehouden. 
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


  • ga·la
enkelvoud meervoud
gala galas

gala v

  1. gala, feestelijke bijeenkomst
  2. galakostum
  3. versiersel, tooi


  • ga·la
  • Leenwoord uit het Frans

gala o

  1. gala; een feestelijke gelegenheid

gala

  1. gala-; met betrekking tot gala's
  • Onverbogen


  • ga·la
enkelvoud meervoud
nominatief   gala     galalar  
genitief   galanın     galaların  
datief   galaya     galalara  
accusatief   galayı     galaları  
locatief   galada     galalarda  
ablatief   galadan     galalardan  

gala

  1. gala (chic feest)