• fox·trot
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘dans’ voor het eerst aangetroffen in 1919 [1]
  • van Engels foxtrot
enkelvoud meervoud
naamwoord foxtrot foxtrots
verkleinwoord foxtrotje foxtrotjes

de foxtrotm

  1. (dans), (muziek) stijldans in vierkwartsmaat
  2. (taalkunde) spelwoord van het ITU/NAVO-spellingalfabet voor de letter f
vervoeging van
foxtrotten

foxtrot

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van foxtrotten
  2. gebiedende wijs van foxtrotten
90 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[2]


vervoeging
onbepaalde wijs to  foxtrot 
he/she/it  foxtrots 
verleden tijd  foxtrotted 
voltooid
deelwoord
 foxtrotted 
onvoltooid
deelwoord
 foxtrotting 
gebiedende wijs  foxtrot 

foxtrot

  1. foxtrotten
enkelvoud meervoud
foxtrot foxtrots

foxtrot

  1. foxtrot